Centraal Station (1882/89)

Het Centraal Station op het Stationsplein is het eerste stationsgebouw in Nederland waarvan het ontwerp aan architecten werd toebedeeld. Voorheen werd dit gedaan door ingenieurs. Reden hiervoor was de markante plaats in Amsterdam en het nationale belang dat aan dit station werd toegekend. De opdracht werd in 1876 verstrekt aan de architect P.J.H. Cuypers in samenwerking met A.L. van Gendt. Het ontwerp is van Cuypers, terwijl Van Gendt - met zijn jarenlange ervaring als werktuigkundige bij de spoorwegen - zich met de constructieve aspecten van het gebouw heeft bemoeid. Aan de opdracht zat de eis verbonden dat het gebouw uitgevoerd moest worden in 'Oud-Hollandsche stijl'; Cuypers heeft op zijn eigen manier aan deze eis gehoor gegeven door een neo-stijl toe te passen, geïnspireerd op de late gotiek en de vroege renaissance. Het station werd gebouwd op drie hiervoor aangeplempte eilanden in het Open Havenfront.

Het circa 306 meter lange gebouw heeft een diepte van 30 meter. Als nieuwe ‘stadspoort’ heeft de representatieve voorgevel het accent in het verlengde van het Damrak, waarbij twee torens het middengedeelte accentueren. Bij het uitgebreide en samenhangende beeldprogramma voor de decoraties werd Cuypers geadviseerd door J.A. Alberdingk Thijm en V. de Stuers.

Bij de eerste oplevering van het gebouw in oktober 1884 ontbrak nog de perronoverkapping. Cuypers leverde een schetsontwerp, maar het ontwerp viel buiten de opdracht. De gerealiseerde en uit 50 boogspanten bestaande kap werd ontworpen door L.J. Eijmer, civiel - ingenieur bij de staatsspoorwegen. Met een overspanning van bijna 45 meter en hoogte van ongeveer 23 meter is het ontwerp van een allure zoals uitsluitend in het buitenland te vinden is. Cuypers ontwierp wel de decoraties voor de spanten en de kopgevels. Aan weerszijden van de kap plaatste hij twee torens om extra te benadrukken dat het station een ‘nieuwe stadspoort’ was met in - en uitgaande bezoekers. Het werk aan de kap werd uiteindelijk in oktober 1889 voltooid. In 1922 werd aan de zijde van het IJ een tweede overkapping toegevoegd.

Tegen het einde van de bouwperiode van het ‘paleis voor de reiziger’ kwam ook het oostelijk gelegen Koningspaviljoen gereed. In dit hoekpaviljoen ligt de koninklijke wachtkamer. Brede deuren aan weerszijden van het paviljoen maken het voor rijtuigen of hofauto’s mogelijk binnenin halt te houden.

Bron: bureau Monumenten & Archeologie, Amsterdam